ADA : Femmes et nouvelles technologies  - Femmes et  IT - Femmes et TIC
 

zoek

Newsletter

 
 
  Click hier om de rubriek af te drukken

Limburg

De situatie op de Vlaamse arbeidsmarkt is nog steeds weinig rooskleurig. Eind juni 2003 telt het Vlaams Gewest 191.500 niet-werkende werkzoekenden (nwwz), waarvan ongeveer 150.000 uitkeringsgerechtigd volledig werklozen (uvw). De toename van het aantal nwwz loopt opnieuw op tot +14,7% of +24.600 werkzoekenden op jaarbasis, en bij de uvw’s tot +16,3% of +21.000.
Opvallend is het deels gewijzigde profiel van de recente werkloosheidstoename. Inmiddels worden de diverse segmenten van de beroepsbevolking er in min of meerdere mate door getroffen.
Zo is de groei nog steeds iets sterker dan gemiddeld bij mannen (+16,5%), maar is de vrouwelijke werkloosheid ook fors gegroeid (+13,1%). Ongeveer de helft van de extra werkzoekenden op jaarbasis (12.000 van de 24.000) is een vrouw.
De toename van de jeugdwerkloosheid is nog steeds significant sterker dan gemiddeld, en loopt op tot +20% op jaarbasis. Ongeveer één op drie van de extra werkzoekenden (of 7.500 van de 24.000) is jonger dan 25 jaar.
Globale evolutie in de regio’s Hasselt en Tongeren

Op 30 juni 2003 bedroeg het aantal uitkeringsgerechtigd volledig werklozen voor beide regio’s samen 25.223. Dit betekent dat procentueel gezien het aantal volledig uitkeringsgerechtigd werklozen in Limburg met ongeveer 23% is gestegen ten opzichte van een jaar geleden.
In de regio Hasselt is de werkloosheidsgraad gestegen met 1,95%., in de regio Tongeren met 0,82% tegenover een jaar geleden. Naar studieniveau trad de grootste procentuele toename op bij universitair geschoolden (87,3 en 68,6 %).

De arbeidsmarkt in Limburg - evolutie volgens geslacht

In beide regio’s is de werkloosheidsgraad gestegen en vertonen de stijgingen een gelijkaardig patroon. Zowel in Hasselt als in Tongeren is het aantal mannelijke niet werkende werkzoekenden gestegen (werkloosheidsgraad + 1,85 en + 0,93), maar anders dan vorig jaar is ook de werkloosheidsgraad bij de vrouwen gestegen ( + 2,08 en + 0,82). De stijgingen zijn bij beide groepen dus ongeveer even sterk, maar het procentueel aandeel van vrouwen is nog steeds hoog: rond de 57,5 %.
(bron: VDAB maandverslag juni 2003)

Vraagstukken rond de vrouwelijke tewerkstelling in Vlaanderen

Waarom zijn meisjes minder vaak aan het werk dan jongens?

Het Vlaams Gewest telt ongeveer 719 000 personen tussen 15 en 24 jaar. Eén op drie van hen heeft een betaalde baan (34%). De meeste jongeren die niet aan het werk zijn, studeren nog (59% van de 15- tot 24-jarigen).
Bij de Vlaamse meisjes (31%) ligt het aandeel werkenden een stuk lager dan bij de jongens (38%). De seksekloof inzake arbeidsdeelname blijkt dus reeds op jonge leeftijd, voordat er aan gezinsvorming begonnen wordt, te bestaan. Vlaamse meisjes studeren echter gemiddeld langer dan jongens. Bij de meisjes tussen 15 en 24 jaar is 61% nog student; bij de jongens is dit 56%. Zouden de studies de enige reden zijn waarom meisjes minder aan het werk zijn? We deelden de jongeren in naar de huishoudpositie waarin ze zich bevinden en kwamen tot volgende vaststellingen.
Vier op vijf Vlaamse jongeren wonen nog in het ouderlijk huis (577 000 personen). Van de thuiswonenden is de meerderheid nog student. Het verschil in werkzaamheid tussen thuiswonende meisjes en jongens (18% versus 26%) wordt volledig verklaard door het groter aandeel studenten bij de meisjes: 76% van hen studeert nog, tegenover 68% bij de jongens. De som van studenten en werkenden bedraagt voor beide geslachten 94%.
Een klein percentage (3%) van de jongeren woont alleen. Bij de alleenstaanden is hogergenoemd seksepatroon afwezig: iets méér meisjes dan jongens hebben een betaalde baan (ca.70% versus ca.65%). De verklaring voor dit verschil vinden we voornamelijk in het hoge aandeel werkzoekenden onder de alleenstaande jongens (ca.15%).
Bijna 7% van de Vlaamse jongeren woont reeds samen met een partner. Het merendeel van hen (4,4%) heeft nog geen kinderen. Van de meeste jonge koppels zonder kinderen hebben beide partners een betaalde baan. Mannen vertonen een lichte voorsprong op de vrouwen wat hun positie op de arbeidsmarkt betreft: ze zijn zowel vaker aan het werk dan vrouwen (ca.90% versus ca.85%), als minder vaak werkzoekend. Daarnaast is 6% van de vrouwen in deze huishoudpositie niet-beroepsactief (tegenover 0% bij de mannen). Ook deze huishoudcategorie telt bij de jongeren nog niet zo veel personen (32 000). Wel stellen we vast dat een beperkt deel van de jonge koppels, reeds voordat er kinderen zijn, voor het traditionele kostwinnersmodel kiest. In de oudere leeftijdscategorieën en wanneer er kinderen zijn, is dit arbeidspatroon nog steeds courant.

Besluit: het groter aantal niet werkende meisjes is deels te verklaren door het feit dat meisjes gemiddeld langer studeren, anderzijds kiezen een beperkt deel van de jonge koppels voor het traditionele kostwinnersmodel, zelfs voor er kinderen zijn.

Kloof tussen alleenstaande moeders en moeders met partner neemt toe

Vlaamse vrouwen van de jonge generatie zijn bijzonder actief op de arbeidsmarkt: 80 op 100 vrouwen tussen 25 en 40 jaar hebben een betaalde baan. Deze hoge arbeidsdeelname is een recente ontwikkeling. Tien jaar geleden hadden nog maar 65 op 100 vrouwen tussen 25 en 40 jaar een betaalde baan, of 15 op 100 minder dan vandaag. Het zijn vooral de vrouwen met kinderen die het verschil maken. Het aandeel werkenden bij de moeders steeg gemiddeld met 17 op 100. In de grootste groep, nl. de moeders met een partner en twee kinderen, is het verschil met tien jaar geleden het grootst: van 62% werkenden in 1990 naar 81% in 2000. Bij vrouwen zonder kinderen was begin jaren ’90 ook al een hoog percentage aan het werk; de toename in deze groep is minder spectaculair.

Ondanks de toegenomen arbeidsdeelname blijft een duidelijk sekseverschil bestaan: van de mannen tussen 25 en 40 jaar heeft 93% een baan. Deze mannen zijn bovendien haast allemaal voltijds aan het werk, terwijl van de werkende vrouwen in deze leeftijdsklasse meer dan een op drie een deeltijdse baan heeft
Eén bevolkingsgroep in Vlaanderen kon niet deelnemen aan de sterke stijging van de vrouwelijke arbeidsdeelname: de alleenstaande moeders. Het aandeel werkenden in deze groep (25-40 jaar) ligt laag (62%) en nam nauwelijks toe in de loop van de jaren ’90. Bovendien ligt de werkloosheidsgraad er extreem hoog: meer dan één op vijf (23%) van de alleenstaande moeders (25-40 jaar) die zich aanbieden op de arbeidsmarkt, is werkzoekend. Ook hierin kwam geen verbetering in de loop van het vorige decennium. In alle andere gezinsposities nam de vrouwelijke werkloosheidsgraad wél sterk af. De kloof tussen alleenstaande moeders en vrouwen in andere gezinsposities nam dus toe. Terzijde: we gebruiken hier een werkloosheidsgraad die enkel de werklozen telt die actief naar werk zoeken en binnen de twee weken kunnen beginnen werken.

In de oudere leeftijdsklassen - wanneer de problemen in verband met kinderopvang van de baan zijn - zijn alleenstaande moeders wél relatief vaak aan het werk: bij vrouwen tussen 40 en 55 jaar is het zelfs de gezinspositie met de hoogste werkzaamheidsgraad: 73% van hen heeft een betaalde baan tegenover 66% van de moeders met een partner. Vermoedelijk blijft een inkomen uit arbeid financieel meer noodzakelijk voor alleenstaande moeders dan voor moeders met een partner.

Alleenstaande moeders vormen een van de snelst groeiende bevolkingsgroepen. Anno 2000 gaat het in het Vlaams Gewest om zo’n 80 000 vrouwen tussen 25 en 55 jaar (37 000 tussen 25 en 40 jaar). In 1990 waren het er nog maar 50 000. De zwakke arbeidsmarktpositie van de jonge generatie alleenstaande moeders en de groeiende kloof met moeders die samenwonen met een partner, vormt een van de zwakke punten in het huidige arbeidsproces. Beleidsinitiatieven die tot doel hebben de combinatie tussen arbeid en gezin te vereenvoudigen, mogen dan wel een gunstige invloed op de arbeidsdeelname van vele Vlaamse moeders, voor heel wat eenoudergezinnen blijken deze maatregelen ontoereikend.

Bron : Steunpunt WAV, 2003

Knelpunten voor de vrouwelijke tewerkstelling in Limburg

  • Lage scholingsgraad
    <40 % van de Limburgse vrouwen tussen 20 en 64 jaar zijn laaggeschoold, d.w.z. maximaal een diploma Lager Secundair Onderwijs. Van deze laaggeschoolde vrouwen is slechts 28 % actief op de arbeidsmarkt.
    (Bron: De arbeidsmarkt in de provincie Limburg, Jaarboek 1999, Steunpunt WAV)
  • Moeilijkheden met kinderopvang
    De mogelijkheden die in de huidige systemen van kinderopvang bestaan, voldoen niet
    altijd aan de noden van de werkzoekende moeder.
    Knelpunten kunnen zijn:
    - uurregeling
    - bereikbaarheid
    - opvang bij ziekte
    - kostprijs
  • Gezinspatroon: vrouw in verzorgende rol
    De invloed van het klassieke rollenpatroon, namelijk de vrouw die instaat voor de verzorgende functie in het gezin, dient niet onderschat te worden. Vermits slechts 57 % van de Limburgse vrouwen op actieve leeftijd (20-64 jaar) actief is op de arbeidsmarkt, kan men concluderen dat een grote groep vrouwen thuis werkt en instaat voor de zorg van het gezin. De problematiek van alleenstaande moeders sluit hier nauw bij aan.
    (Bron: De arbeidsmarkt in de provincie Limburg, Jaarboek 1999, Steunpunt WAV)
  • Beperkte mobiliteit
    Het mobiliteitsprobleem stelt zich het scherpst bij de laaggeschoolde, langdurig werkzoekende vrouwen. Binnen deze groep zijn er relatief weinig met een rijbewijs, onder meer omwille van het kostenplaatje dat aan het behalen van een rijbewijs hangt, de moeilijkheidsgraad van het examen en/of het feit dat het besturen van een wagen binnen het klassieke rollenpatroon een ’mannenzaak’ is. Heeft een laaggeschoolde vrouw een rijbewijs, dan heeft ze in veel gevallen geen wagen ter beschikking. Ofwel omdat ze niet over de middelen beschikt om er een te kopen, ofwel omdat de gezinswagen bijna exclusief door de partner gebruikt wordt. De meeste werkzoekenden zijn daarom voor langere afstanden afhankelijk van het openbaar vervoer. Dit kan echter problemen opleveren voor de bereikbaarheid van zowel opleidingsinitiatieven als bedrijv
  • Werkloosheidsval
    De werkzoekende maakt, op het ogenblik dat er gekozen kan worden voor tewerkstelling, de afweging tussen de kosten van een job, namelijk de kosten voor kinderopvang, mobiliteit, flexibiliteit, representativiteit en de baten ervan, namelijk veelal lage lonen in laaggeschoolde jobs. Indien deze kosten-batenanalyse geen positief resultaat voortbrengt, zal men minder geneigd zijn te kiezen voor de tewerkstelling. De werkloosheidsval is te wijten aan de te geringe inkomensspanning tussen een vervangingsinkomen en het netto-minimumloon.
  • Discriminatie door werkgevers
    Het kan niet ontkend worden dat er nog vele ondernemingen zijn die geen gelijke kansen bieden aan mannen als vrouwen. In deze ondernemingen hebben de karaktertrekken die verondersteld worden ’vrouwelijk’ te zijn, zoals emotioneel en intuïtief zijn, een negatieve connotatie. ’Mannelijke’ kenmerken, zoals fysieke sterkte en competitief zijn, worden er positief onthaald. Arbeids - en bedrijfsorganisatorische aanpassingen worden soms als onoverkomelijke problemen voorgewend bij de mogelijke aanwerving van een vrouwelijke kandidate.<
  • Minder goede arbeidsvoorwaarden in ’vrouwen’-jobs
    De arbeidsvoorwaarden, waaronder de verloning, die gehanteerd worden in de sectoren waarin het merendeel van de werknemers vrouwen zijn, dit zijn de zogenaamde ’vrouwen’-jobs, zoals bijvoorbeeld de sector gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening, liggen gemiddeld lager dan de arbeidsvoorwaarden in de zogenaamde ’mannen’-sectoren.
 
Attribution-NonCommercial 2.0 Belgium