![]() |
![]() |
![]() |
|||||||||||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |
|||||||||
![]() |
Van mechanisch eendje tot hypertekst Het is moeilijk te zeggen waar precies de geschiedenis van de informatica is begonnen. Bij welke "machine" we onze beschrijving ook beginnen, we zullen steeds een apparaat vinden dat er aan voorafging. Zeker is dat de computer niet zomaar op een mooie dag uit een Californische garage of een militair laboratorium te voorschijn is gekomen. Al vanaf de zeventiende eeuw denkt en droomt men erover. De mens probeerde drie doeleinden te verwezenlijken: een onfeilbaar geheugen, betere rekenkwaliteiten en de creatie van een artificieel wezen. Het geheugen Volgens Philippe Breton (1) begint de computerdroom in de vijfde eeuw voor Christus, in een omgeving van mondelinge overleveringen waar poëten mythes voordroegen die bij elke vlaag van inspiratie licht werden aangepast. Een zekere dichter met de naam Simonide de Céos had de reputatie zijn gedichten steeds op dezelfde wijze te declameren. Op een dag echter, als genodigde bij een machtig man, maakte hij de fout om zijn gedicht op te dragen aan Castor en Pollux en niet aan de heer des huizes. Verontwaardigd jaagt deze hem het huis uit. Zodra Simonide het pand verlaat, stort het plafond in en raken zijn tafelgenoten bedolven onder het puin. Simonide wordt haastig teruggeroepen om te helpen met de identificatie van de slachtoffers. Hij identificeert elk lichaam aan de hand van hun tafelplaats. Zo ontstond de Kunst van het geheugen (2).
De Grieken hadden de mnemotechnische techniek uitgevonden waarbij elk idee wordt geassociëerd met een mentaal beeld, gesitueerd in een denkbeeldige architecturale ruimte. De Romeinse Cicero beweerde dat hij, aan de hand van de metaforische constructie van het huis, van de straat en vervolgens van de stad, duizenden zinnen kon onthouden in zijn mentale agglomeratie. In de Middeleeuwen wordt het geheugen een ware mentale discipline. De mnemotechniek biedt de mogelijkheid ideeën te bewaren die men niet durft neer te schrijven of te verdelen. Leonardo da Vinci, Galileo, Pascal en vele anderen zullen hun toevlucht nemen tot het geheugen om vooruit te komen in hun werk. De cijfers De mensheid heeft niet steeds geschreven. Maar al heel vroeg groeide de behoefte om te tellen, te meten en ten slotte te rekenen. Algauw kwamen de menselijke mogelijkheden niet meer tegemoet aan de toenemende noden in berekeningen. Onophoudelijk heeft men geprobeerd de eigen mogelijkheden te vergroten door het uitvinden van operatieve technieken, instrumenten en uiteindelijk machines. Rond 1623 bouwt Wilhelm Schickard (1592-1635) van de Universiteit van Thübingen de rekenklok: een machine met tandwieltjes die "rekent uitgaande van de gegeven getallen op een directe en automatische manier, want ze kan optellen en aftrekken, vermenigvuldigen en delen" (3). Jammer genoeg wordt de machine van Schickard verwoest in een brand. Het is dus goed mogelijk dat Blaise Pascal (1623-1662) er nog niet over gehoord had wanneer hij in 1641, met de Pascaline, als uitvinder van de eerste rekenmachine gezien wordt. Voorzichtig en bezorgd om problemen van religieuze aard, neemt hij grote voorzorgsmaatregelen door alle mogelijkheden van zijn machine neer te schrijven: "De rekenkundige machine is tot zaken in staat die dichter bij een denkvermogen komen dan alles wat dieren doen: maar ze doet niets wat zou kunnen doen beweren dat ze een wil heeft, zoals de dieren." Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716) zal deze machine verder perfectioneren in 1673. Hij handelde uit overtuiging, maar werd ook bewogen door een economische bekommernis: "Het is een eminent man niet waardig dat hij als een slaaf uren verliest aan rekenwerk dat zeker aan iemand anders toevertrouwd zou kunnen worden, indien er machines werden gebruikt" (4).
Vanaf 1840 zal Charles Babbage (1792-1871), een groot Engels mathematicus, geïnspireerd door het weefgetouw van Jacquard (1752-1834), de Difference Engine, de differentie motor, uitvinden, die men als de eerste mechanische computer kan beschouwen. Ada Lovelace (1815-1852) zal zich bij hem aansluiten om de volgende fase op punt te stellen, de Analytical Engine, de analytische motor, die jammer genoeg nooit gefunctioneerd heeft. Maar Lovelace zal op haar beurt een beschrijving maken voor deze rekenmachine om de zogeheten Bernoulli-getallen te kunnen bepalen. Dit diagram wordt tot op heden beschouwd als het allereerste algoritme. Het artificiële wezen De mythes rond artificiële wezens zijn talrijk en zijn in veel culturen terug te vinden: beelden bezield door de goden, Golem in de Joodse mystiek, enz. In de Bekentenissen van Sint Augustinus kan men lezen dat de scholastieke filosoof Bavarois Magnus (1204-1282) gedurende 30 jaar gewerkt zou hebben aan een ’pratend hoofd’ dat vragen zou kunnen beantwoorden en problemen oplossen. De nieuwe opvattingen over de mens, ontwikkeld in de zeventiende en achttiende eeuw in Frankrijk door Descartes (1596-1650) en vooral door La Mettrie (1709-1751), laten toe de mens te omschrijven als een automaat. Descartes heeft er trouwens zelf een vervaardigd die hij zijn dochtertje Francine noemde, ter nagedachtenis van de dochter die hij verloor. In 1738 kende de fluitist van Vaucanson een immens succes. Andere automaten, waaronder de mechanische eend, zullen zijn vermaardheid als biomechanicus bevestigen, iemand die de vitale functies kan nabootsen aan de hand van mechanica. Deze eend was immers in staat om te eten en dat eten terug uit te scheiden: het publiek was verrukt over deze machine die kan verteren, het universele principe, dat de alchemie aan de oorsprong zou liggen van talrijke natuurlijke en levende fenomenen.
De moderne informatica In 1936 bewijst de Engelse mathematicus Alan Turing (1912-1954) de haalbaarheid van een programmeerbare automaat die elke berekenbare functie kan evalueren. De computers van vandaag zijn stuk voor stuk Turing machines. In de jaren 1940 vond Norbert Wiener (1894-1964) de cybernetica uit: dit is een logisch-wiskundige benadering van de communicatie- en regulatieprocessen bij dieren en machines. Deze wetenschap zal een theoretische grondslag vormen voor de computer. Tijdens de Tweede Wereldoorlog wordt onder invloed van de behoefte aan ballistische berekeningen de elektronische computer ontwikkeld, eerst met een weinig bekende machine, de Z3, in 1941 gebouwd door een Duitse ingenieur, Conrad Zuse. Door het isolement tijdens zijn onderzoek voor en tijdens de oorlog, kende hij de werken van de cybernetici niet. In 1944 bouwde Howard Aiken (1900-1973) aan Harvard de elektromechanische rekenmachine Mark I, gesubsidieerd door IBM. In 1947 wordt Aiken beroemd door zijn - achteraf gezien - ongelukkige uitspraak : "Slechts zes elektronische digitale computers zouden volstaan om aan de berekeningsnoden van de hele Verenigde Staten te voldoen. (5). In 1944 publiceerde John von Neumann (1903-1957) een tekst: "First draft for a report on the EDVAC" waarin de architectuur van de computer omschreven wordt zoals we hem vandaag kennen. Mauchly (1907-1980) en Eckert (1919-1995) hernamen deze ideeën om de UNIVAC te bouwen.
In die tijd wordt software als bijkomstig beschouwd. Niemand had er interesse in. Grace Hopper (1906-1992) zal een doorslaggevende vooruitgang boeken met de uitvinding van het compilatieprogramma. Dankzij deze techniek maakte zij de verdeling en het wereldwijde gebruik mogelijk van een eenvoudig te begrijpen taal (COBOL). Op deze manier opende ze de deur naar programmering voor iedereen, en niet enkel voor een handvol mathematici. Hopper verkondigde dat software uiteindelijk meer zou kosten dan het materiaal en dat een gebruikersvriendelijke programmeertaal iedereen zou toelaten de computer te gebruiken … Met de uitvinding van de transistor in 1947 door Bardeen, Brattain en Shockley, wordt de ontwikkeling van de microprocessor mogelijk. Dan volgen de ontwikkelingen elkaar snel op. In de jaren 1960 wordt informatica een geheel aparte discipline. De eerste informatica-afdeling werd opgericht in 1962 aan de universiteit van Purdue. De Franse vennootschap Bull brengt haar eerste computer uit in 1960 en dankzij de anti-NAVO houding van generaal de Gaulle, is zij de enige Europese onderneming die de Amerikaanse reuzen het hoofd kan bieden. In 1969 wordt het besturingssysteem Unix ontwikkeld door Thompson en Ritchie, tegen het advies van hun werkgever, het Bell Lab van AT&T in. Vervolgens, in 1972, ontwikkelen Kernighan en Ritchie de C-taal. In 1971 komen de microprocessoren op de markt en vindt de onderneming DEC (Digital Equipment Corporation) de ’minicomputer’ uit die de grootte heeft van enkele kasten. Eind de jaren 70 wordt een commerciële microcomputer ontwikkeld die wordt verdeeld door Steve Jobs en Steve Wozniak, de oprichters van Apple. Wozniak vindt ook de diskettelezer uit, die heel wat handiger is om programma’s te laden dan de cassette. Met de geïntegreerde programmeertaal Basic wordt eenvoudig programmeren mogelijk zonder dat je een ervaren informaticus hoeft te zijn. En spelen mag, natuurlijk. In 1979 ontwikkelen drie studenten uit North Carolina een informatieserver die uiteindelijk Usenet zal worden. IBM komt heel laat op de markt van de microcomputer en lanceert de PC (Personal Computer) pas in 1982. Maar de onderneming gelooft er niet in en laat de ontwikkeling van het besturingssysteem (MS-DOS) over aan een kleine onderneming, Microsoft genaamd, opgericht in 1975. IBM is er van overtuigd dat men iets zo ontastbaars als software nooit zal kunnen valoriseren. In 1984 forceert Apple met de Macintosh een nieuwe doorbraak, door een computer met computermuis en grafische interface op de markt te brengen. De computer is niet een langer een instrument van specialisten maar een computer voor iedereen. Microsoft Windows, de grafische omgeving voor de PC, komt uit in 1985. Het duurt echter tot versie 3, die uitkomt in 1990, voordat dit een echt succes wordt. Een jonge Finse student met de naam Linus Torvalds ontwikkelt in 1991 een besturingssysteem, Linux genaamd. De kern is vandaag beschikbaar op PC alsook op Mac, Sun, Silicon Graphics en andere computers, vergezeld van software vrij van kopieerrechten (free software). Linux wordt inmiddels beschouwd als een alternatief voor het dominante besturingssysteem, meer bepaald voor Microsoft Windows. Beroepen
Het beroep van analist-programmeur heeft zich vanaf de jaren 1970 verspreid, met de democratisering van de bedrijfsinformatica. Al heeft slechts 20% van de mensen werkzaam in de informatica het beroep van programmeur, binnen de industrie blijft het het meest prestigieuze beroep. Met de algemene verbreiding van de microcomputer groeit ook de behoefte aan minder complexe beroepen, zoals monteurs (die de PC samenstellen) of helpdeskfuncties, bestaande uit het bieden van eerstelijnshulp, vaak per telefoon. Het Internet De eerste stap werd gezet in 1969 met het project ARPANET, opgestart door het Advanced Research Projects Agency (ARPA), een van de agentschappen van het Amerikaanse Departement van Defensie. Men wil het leger en de onderzoeksorganismen de gelegenheid te bieden hun informatie te bundelen. De structuur van ARPANET wordt vrijwillig verdeeld (meerdere servers op verschillende plaatsen beheren elk een deel van de informatiedistributie). In de context van de Koude Oorlog probeert men op deze manier de uitwisseling van informatie te garanderen, zelfs in het geval van verwoesting van een of meerdere knooppunten van het netwerk. In 1973 lanceert het Defense Advanced Project Agency een nieuw project: the Internetting Project genaamd. Het principe is het bestuderen van de aansluitingswijzen van meerdere netwerken. Om de koppeling mogelijk te maken, moet men echter over een gestandaardiseerd uitwisselingsprotocol voor informatie beschikken. In 1974 is het uitwerken van het TCP/IP (Transmission Control Protocol/Internet Protocol) een fundamentele stap die beschouwd kan worden als de ware geboorte van het Internet zoals we dat vandaag de dag kennen. Dit werd op punt gezet door Robert Kahn en Vinton Cerf. TCP/IP wordt steeds gebruikt en maakt informatie-uitwisseling mogelijk, los van bestandsformaat en los van het type computer betrokken bij de overdracht. In 1985 bedenkt de National Science Foundation (NSF) zijn eigen netwerk, NSFNET, dat universitairen de mogelijkheid geeft een verbinding op afstand te maken met vijf superrekenmachines. Verder is NSFNET gekoppeld aan ARPANET. Deze datum is om twee redenen significant. Ten eerste markeert deze datum het moment waarop de Amerikaanse overheid rekening begint te houden met het belang van een koppeling van computers voor onderwijs en onderzoek. Ten tweede wordt zo het Internetconcept bereikbaard voor academici. In het CERN (Centre d’Etudes et de Recherche Nucléaire) in Genève, ontwerpt Tim Berners-Lee in 1990 een protocol dat het mogelijk maakt om te navigeren tussen informatie-servers en hypertekst (een techniek die reeds bestond in het Mac universum). Hier wordt het concept van het World Wide Web geboren, een chaining of schakeling van informatie, aangeboden op verschillende servers gelijk waar ter wereld. Tot dan is het internet nog een instrument voor specialisten, wetenschappers en professionelen. Er ontbrak een gebruikersvriendelijke toepassing waardoor het internet het grote publiek zou kunnen veroveren. Deze toepassing werd op punt gezet in 1993 door Marc Andreessen en heet Mosaic. Het is bijzonder gebruikersvriendelijke software die het mogelijk maakt op het web te surfen (en toegang te bekomen tot de andere functionaliteiten van het internet). Voor de eerste keer in de geschiedenis van het Internet is het mogelijk om op dezelfde pagina tekst en beelden te laten zien. Korte tijd later hernemen Marc Andreessen en Jim Clark de principes van Mosaic en ontwikkelen betere navigatiesoftware in het kader van een nieuwe onderneming: Netscape Communications. De ware doorbraak van het Internet kwam er in 1995 dankzij een sterke mediatisering en een toenemende geavanceerdheid van de interface-software. In juni van dat jaar waren er meer dan 35.000 webservers in de wereld. En in 1997 overschrijdt het aantal domeinnamen dat gedeponeerd is bij het InterNIC het miljoen. In mei 2003, toont Insites Consulting aan dat er van de Belgische bevolking 3,7 miljoen mensen verbonden zijn met het internet, wat neerkomt op 36% van de gehele bevolking, met 51,7% vrouwen. Isabelle Collet
|
![]() |
|||||||||||
![]() |
![]() |
![]() |
|||||||||||
![]() |
![]() |
||||||||||||
![]() |
![]() |
![]() |
|||||||||||
![]() |
![]() |
![]() |
![]() |